De zee van God die in de vensters staat

Het onderstaande artikel is opgenomen in de bundel met als titel ‘De lofzang gaande houden’, die verscheen ter gelegenheid van het afscheid van ds. D.M. van de Linde. De bijdragen in deze bundel zijn geschreven door bevriende predikanten en oud-vicarissen. De titel van dit artikel is ontleend aan een gedicht van Jan Willem Schulte Nordholt. 

 

Aanleiding
In het voorjaar van 1998 deed ik mijn leervicariaat in de Hervormde Gemeente van Gorinchem, waar Dick van de Linde toen predikant was. Het is een periode geweest die mij sterk heeft gevormd. Ik werd geraakt door de ontspannen manier waarop Dick omging met het predikantschap. Daarnaast trof mij ook de manier waarop hij kunst- en cultuuruitingen een plaats wist te geven binnen verkondiging en catechese. Ik heb de indruk dat die interesse in de loop der jaren alleen maar sterker is geworden. Voor De Waarheidsvriend schreef hij artikelenseries over Bach-cantates en Christus in de schilderkunst, in de Hillegondakerk luisterde hij met belangstellenden naar Bachcantates en gaf leiding aan een filmkring. Ook heeft hij al lange tijd de gewoonte om bij diensten op feestdagen een schilderij op te nemen in de liturgie en dit in de preek te verwerken.

Dit artikel spitst zich toe op een kunstuiting die in veel historische kerkgebouwen te vinden is: gebrandschilderd glas. Ik wil onderzoeken welke betekenis beschilderde glasvensters in een kerkgebouw hebben. Na een algemene verkenning over glasvensters, zoomen we in op de Sint-Janskerk in Gouda. In deze kerk is een ensemble van maar liefst 72 gebrandschilderde glazen te zien. In dit artikel valt onze blik vervolgens op één van de meest centrale en ook één van de oudste glazen: ‘De doop van Jezus door Johannes’ (glas 15; in 1555 geplaatst). Daarna wordt onze aandacht getrokken naar het glas dat nog recent (2016) in de Sint Jan werd aangebracht: het ‘Erasmusglas’ door kunstenaar Marc Mulders.

De betekenis van glasvensters in het kerkgebouw
In de kerkarchitectuur spelen glasvensters al eeuwenlang een belangrijke rol. De periode van de gotiek is hiervoor met name van belang geweest. Georges Duby schrijft in De kathedralenbouwers over de grote betekenis van de abt van het klooster Saint-Denis-en-France. Deze abt, Suger geheten (*1080/1081 – † 1151), was van mening dat de abdij moest schitteren in de grootste pracht, ter meerdere glorie van God.[1] Zoals in de tempel door Salomo ook was gewerkt met de kostbaarste materialen, zo moet dat ook gebeuren in de gebouwen en voorwerken van de christelijke kerk
Centraal in het werk van Suger staat het denken over de betekenis van licht:

“Het hart van het werk wordt gevormd door de gedachte: God is licht. Aan dit oorspronkelijke, ongeschapen en scheppende licht heeft elk schepsel deel. Ieder schepsel ontvangt de goddelijke verlichting en geeft deze door, al naar gelang zijn vermogen, dat wil zeggen naar gelang de plaats die het inneemt binnen de rangorde van alles wat is, naar gelang het niveau waarop het door het denken van God hiërarchisch is gesitueerd… Als absoluut licht is God in elk schepsel aanwezig, meer of minder versluierd naar mate het meer of minder weerstand biedt aan de verlichting. En zo vorm elk schepsel in zijn eigen mate een openbaring van God, omdat het aan iedereen die het met liefde beschouwt het licht vrijgeeft dat het heeft ontvangen en in zich draagt. Deze opvatting vormt de sleutel tot de nieuwe kunst, waarvoor de kloosterkerk van Suger model staat. Een kunst van helderheid en toenemende verlichting.”[2]

Dat kwam allereerst naar voren in het gebrandschilderde glas dat hij in zijn “helderst denkbare ramen”[3] liet zetten. (…) “Zij waren bedoeld om het licht van God te veredelen, om het de schitterende pracht te geven van amethist of robijn, om het te tooien met de kleuren van de hemelse deugden en de blinde geest zo voort te leiden ‘langs de wegen van de anagogische meditatie’”.[4]
Kortom: glasvensters laten het licht door, dat in zichzelf een verwijzing is naar Gods licht. Door het glas te kleuren, of met bijbelse afbeeldingen te verfraaien, wordt een extra dimensie toegevoegd. de ‘anagogische meditatie’, waarover Suger rept, wordt hiermee meer gestuurd.
In ontelbaar veel kerken is in de loop de eeuwen gebrandschilderd glas aangebracht. Heel bekend zijn de kerken van Chartres en Amiens, maar ook in ons land zijn in veel historische kerkgebouwen gebrandschilderde glazen aanwezig. Overigens zijn kunstenaars als Marc Mulders en Jan Dibbets het bewijs dat de kunst van het vervaardigen van glas-in-lood niet alleen een historische aangelegenheid is.
De Sint-Janskerk in Gouda neemt in ons land een unieke plaats in, omdat zich hierin maar liefst 72 gebrandschilderde glazen bevinden.

De Sint-Janskerk in Gouda, glazen in het koor
Het eerste kerkgebouw op de plaats waar de huidige kerk te vinden is, verrees in de dertiende eeuw. Dat gebouw fungeerde aanvankelijk als hofkapel voor de heren Van der Goude, maar op zijn laatst in 1278 kreeg het de functie van parochiekerk voor de groeiende bevolking van Gouda. In de loop van de veertiende eeuw is deze kerk uitgebreid met zijbeuken en mogelijk een ingesnoerd koor. Vanwege de sterke groei van Gouda in de veertiende eeuw werd de kerk tussen 1350 en 1510 een aantal keer uitgebreid.
In Gouda was men al vroeg vertrouwd met de glasschilderkunst. In 1481 komt de naam Jacob Codde in de stadrekeningen voor, van wie bijna zeker is dat hij glasschilder was. Toen de kerk na een fatale brand in 1552 weer werd herbouwd, gingen er al snel stemmen op voor het opnieuw plaatsen van gebrandschilderde ramen. De bestaande glazen waren allemaal door het vuur vernietigd. Voor een dergelijk project waren sponsors nodig: de kerkrentmeesters en burgemeesters bezochten allerlei hoogwaardigheidsbekleders en hoge geestelijken. Het voortouw werd genomen door Joris van Egmond, bisschop van Utrecht.
De Goudse glasschilder Dirk Crabeth plaatste in 1555 het eerste uit zijn atelier afkomstige glas in het koor, recht achter het hoofdaltaar (nummer 15 in de nummering die wordt aangehouden[5]). Dit glas laat de doop van Jezus door Johannes de Doper zien. Op de andere glazen in het koor ontrollen zich de levensverhalen van Johannes de Doper en Christus. De aankondiging van de geboorte van Johannes is in het koor het eerste glas (glas 9), dat gevolgd wordt  door de aankondiging van Christus’ geboorte (glas 10). Ook de geboorte van  Johannes gaat in het glazenensemble vooraf aan die van Christus en zo gaat het door tot de dood van Johannes in het elfde koorglas (glas 19). De laatste twee ramen in het koor moeten bestemd zijn geweest voor het levenseinde van Christus, maar de Reformatie kwam er in 1572 tussen, zodat de cyclus niet kon worden afgemaakt.
Uit de volgorde en de opbouw van de voorstellingen blijkt hoe belangrijk het verhalende aspect van de glazen is. Op de achtergrond zijn meestal enkele andere evangelie-episodes te zien, die de hoofdscène inbedden in het vervolg van het evangelieverhaal.

Relatie van de Goudse Glazen met het humanisme
Xander van Eck heeft in een lezing op de jaarlijkse Goudse Glazendag[6] aandacht gevraagd voor de bijzondere relatie tussen de Goudse Glazen en het gedachtegoed van Erasmus. Erasmus was een buitenechtelijk kind van een geestelijke en een Goudse vrouw. Vlak voor de geboorte van haar zoon verhuisde de vrouw naar Rotterdam, een paar jaar later (rond 1472) kwam het genie in de dop terug naar Gouda om daar de eerste schoolklassen te doorlopen. Ook al is de relatie van Erasmus met Gouda altijd ambivalent gebleven, de impact van zijn gedachtegoed is evident.
Dat blijkt onder andere uit de bijbelse thema’s die zichtbaar worden gemaakt in de glazen. Onderwerpen uit de Bijbel werden uiteraard afgebeeld in katholieke kerken over geheel Europa. Maar wanneer we het Goudse ensemble vergelijken met andere gebrandschilderde glasdecoraties uit de Late Middeleeuwen en de zestiende eeuw, blijkt dat er wel degelijk iets radicaal nieuws gebeurde. De voorstellingen die men doorgaans in kerken in heel Europa tegenkwam, van Chartres tot Dresden, werden geput uit een vast repertoire dat samenhing met de dogma’s en de liturgie van de katholieke kerk van Rome. Voorstellingen uit de Passie van Christus die direct verwezen naar de misviering, typologische reeksen die de overeenkomsten tussen het Oude en het Nieuwe Testament illustreerden, en heiligen- en wonderverhalen voerden de boventoon.
Zulke voorstellingen vertegenwoordigden een soort devotie die door Erasmus werd verafschuwd. Hij keerde zich tegen de uiterlijkheden ervan, tegen zijns inziens secundaire en misschien zelfs bijgelovige aspecten: de magische kracht van het altaarsacrament, het vragen van gunsten aan heiligen, het bidden voor de zielen in het vagevuur en dergelijke. Het antwoord daarop moest volgens hem een devotie zijn die zich richtte op de woorden van Christus. De gelovige moest door de overweging van de woorden proberen een beter mens te worden.
Als humanist was Erasmus er alles aan gelegen om de klassieke teksten in hun historische context te bestuderen en te interpreteren.  Zo ging hij ook met de Bijbel om. Hij streefde naar zo nauwkeurig mogelijke tekstedities en vertaling van de Bijbel, én vond het belangrijk dat het geheel van teksten voor het voetlicht kwam, niet alleen favoriete passages. Als gevolg van deze ontwikkeling, breidt het repertoire van bijbelse voorstellingen in de beeldende kunst zich in de eerste helft van de zeventiende eeuw flink uit.
De veelheid van voorstellingen uit de levens van Johannes de Doper en Christus zoals die in de Goudse Glazen te zien is, past in dezelfde ontwikkeling. Ook hier is zoveel mogelijk materiaal uit alle evangeliën gehaald en in min of meer chronologische volgorde gezet. Aangezien Johannes de Doper, oftewel Sint Jan, de patroonheilige van Gouda was, was dat een prima methode om de aandacht op hem te vestigen, en tegelijkertijd Christus centraal te stellen – want Johannes was tenslotte de meest directe voorloper van Christus en degene die Hem aanwees als de Verlosser.

Eerste illustratie: de doop van Jezus (glas 15)
Glas 15 is niet alleen bijzonder door het moment van plaatsing (als eerste na de grote brand van 1552) of door de plaats in de kerk (achter het altaar). Het heeft ook te maken met de inhoud. Op dit glas wordt het hoogtepunt van het leven van Johannes de Doper zichtbaar, naar wie de kerk is genoemd.
Direct in het oog springen Jezus en Johannes. Jezus klimt na zijn doop uit het water van de Jordaan, Johannes heft zijn hoofd omhoog. Hoog in hemel is God de Vader zichtbaar. De duif die neerdaalt is hét symbool voor de Heilige Geest. Daarmee wordt in dit gebeuren ook iets zichtbaar gemaakt van het geheimenis van de Drieëenheid: Vader, Zoon en Geest zijn betrokken.
Vanuit de hemel loopt een goudkleurige baan naar beneden, die uitloopt op een gele cirkel waarin zich een duif bevindt. In de baan staan de woorden “Hic est filius meus di[lectus]  in quo mihi bene co(m)placitu(m) est. ipsu(m) audite”: “dit is mijn geliefde Zoon in wie Ik mijn welbehagen heb. Hoor naar Hem.” Dat is opvallend, omdat dit de woorden zijn die klinken bij Jezus’ verheerlijking op de berg (Mattheüs 17), en niet bij de doop. Volgens het Mattheüs-evangelie klinken bij de doop de woorden: “Dit is mijn geliefde Zoon in wie Ik mijn welbehagen heb.” (Mattheüs 3:17b) Tegelijk past deze toevoeging naadloos bij het programma van het bijbelse humanisme, dat juist de woorden van Christus voor het voetlicht wilde brengen en mensen wilde stimuleren daarnaar te luisteren.
Achter Johannes staan twee engelen, van wie er één het overkleed van Christus vasthoudt, een bekende toevoeging in die tijd. Links komen aan de oever van de Jordaan mensen aanlopen om gedoopt te worden. Boven in het glas staat een aantal kleine figuurtjes, onder wie Jezus die eerste discipelen roept (die passage volgt in het evangelieverhaal in Mattheüs 4).
De afbeelding van God de Vader, boven in het glas, werd in 1622 verwijderd. God afbeelden lag voor een groot deel van de kerkgangers gevoelig. Het fragment werd uitgenomen en afgevoerd. Intussen had iemand wel geschilderd wat er op dit glas te zien was, en in 1929, tijdens een omvangrijke restauratie, kon dit fragment wordt gereconstrueerd en weer in het glas worden aangebracht.
Bisschop Joris van Egmond staat aan de onderkant van het glas afgebeeld met achter hem de als bisschop uitgedoste Sint Maarten, beschermheilige van Utrecht. Sint Maarten werpt een geldstuk in de nap die door een plastisch uitgebeelde bedelaar wordt opgehouden. Voor de bisschop bevindt zich een open nis, waarin een afbeelding ontbreekt. In een ander glas (ontwerp van Barend van Orly voor de Bavo in Haarlem) knielt Joris van Egmond voor een zogenaamde genadestoel, dat is een afbeelding waarin God de Vader de gekruisigde vasthoudt met daarboven de duif. In het carton van dit glas ontbreekt die afbeelding, men neemt daarom aan dat de bisschop omhoog kijkt naar de voorstelling, waarin de Drieëenheid immers al aanwezig is. Het hondje aan de voeten van de bisschop symboliseert de trouw (aan het geloof, de kerk).
Door dit glas wordt de beschouwer uitgenodigd om zich te focussen op Christus en naar Hem te luisteren. Dat de duif in het geheel van het glas een centrale plaats inneemt, maakt treffend duidelijk dat de Heilige Geest hierbij een centrale rol speelt – niet alleen om Christus te zalven voor zijn taak, maar ook om de gelovige toe te rusten en te inspireren.

Tweede illustratie: Erasmusglas (glas 1c)
In 2016 organiseerde Museum Gouda een grote overzichtstentoonstelling van het werk van Erasmus. Het bijzondere herdenkingsjaar werd door Museum Gouda aangegrepen om een bijzonder geschenk aan de Sint-Janskerk te geven: een nieuw glas. Voor dit nieuwe glas werd Marc Mulders aangezocht, de kunstenaar die al eerder glazen in bijvoorbeeld de  Nieuwe Kerk in Amsterdam en de Sint-Janskathedraal in ‘s-Hertogenbosch verzorgde.
Het Erasmusglas heeft een plaats gekregen aan de noordwestzijde van de kerk. Thematisch past het goed bij een aantal glazen (geschonken in de tijd na de Reformatie) die meer historische motieven in zich dragen. Het gaat dan vooral om:
– Glas 1: de vrijheid van consciëntie, met een verwijzing naar Coornhert, die duidelijk beïnvloed is door Erasmus.
– Glas 25: het ontzet van Leiden, met een portret van Willem van Oranje.
– Glas 28: bevrijdingsglas waarop de bevrijding van de Duitse overheersing wordt gevierd, ontworpen door Charles Eyck.
Wat opvalt aan dit glas van Mulders is dat het een totaal andere stijl heeft dan de meeste glazen. Er zijn weliswaar herkenbare voorwerpen zichtbaar, maar het geheel is abstracter dan de andere glazen. De kunstenaar heeft aan zijn glas nadrukkelijk een maatschappelijke relevantie willen meegeven. Mulders schreef er zelf het volgende over:

“Nu van zo veel kanten dagelijks en in welhaast apocalyptische tactieken het (religieus) gelijk wordt opgeëist, vind ik het passend te antwoorden in een ‘niet weten’, weg van het vermeend gelijk. Deze attitude wil ik verbeelden door met het binnenvallende licht een nieuwe ruimtelijkheid te schilderen als een melodie die rondzingt, in plaats van een strijdlied met geboden. Een genereuze ruimtelijkheid, waar de Erasmiaanse klanken van tolerantie, vergeving en gastvrijheid verbeeld worden in een abstract patroon van lichtschakeringen, kleurnevels en lichtflitsen.”[7]

Wie voor het glas staat, ziet prominent een sterrenhemel afgebeeld, met centraal daarin een pauw. De pauw is een geliefd thema bij Mulders. In de christelijke iconografie is dit dier vaak een beeld voor de opstanding van Christus, en van daaruit een teken van hoop. Wat tegelijk opvalt in het glas is de donkere buitenrand. Soms zijn het slangen of doornen. Daarin is ook een verwijzing naar het stadwapen van Gouda zichtbaar, met als tekst ‘Per aspera ad astra’ – door de doornen, naar de sterren. Door het duister aan de rand te schilderen, wordt duidelijk dat het kwaad geen duurzaamheid heeft – het wordt weggedrukt door de werkelijkheid van Christus.
Mulders heeft bij de vervaardiging van het glas nadrukkelijk rekening gehouden met de plaats van dit glas in het geheel. Hij schrijft daar zelf over:

“Het is voor mij van evident belang dat een nieuw raam zich voegt bij de in de loop der eeuwen ontstane lichtspiegel en zich bescheiden opstelt; in harmonie met de gebedsruimte en het interieur. Want ook als is mijn handschrift van 2016, het wil dienstbaar zijn aan het eeuwenoude ensemble van architectuur en interieur, die totaalcompositie van beeld en iconografie in de Sint-Janskerk.”[8]

Afronding
Beide glazen laten, op geheel eigen manier, iets oplichten van de betekenis van het evangelie. In veel glazen in de Sint Jan gebeurt dat op figuratieve manier, het nieuwe glas van Mulders doet dat op een meer abstracte wijze.

Tijdens kerkdiensten wordt met regelmaat verwezen naar de inhoud van de glazen. Daarnaast worden in de Sint Jan ook wel ‘Goudse Glazen-diensten’ gehouden, waarin een bijbelgedeelte en een glas nadrukkelijk naast elkaar worden gelegd. Telkens blijkt weer dat niet alleen de Bijbel  verhelderend licht geeft om het glas beter te ‘verstaan’, ook werpt het glas vaak nieuw licht op de bijbeltekst. Het verlangen van Suger om door de vensters van de kerk Gods licht te veredelen en de beschouwers tot meditatie te brengen, krijgt op deze manier een actuele betekenis.

Slot
Ik besluit met het gedicht ‘In de kathedraal van Amiens’ van Jan Willem Schulte Nordholt, waaraan de titel van dit artikel is ontleend.

In de kathedraal van Amiens

Wie op de grond staat en dan hoog omhoog
kijkt naar het saamgebundelde verschiet
van zuilen en van bundelpijlers ziet
de god van de gotiek oog tot oog.

Zo hoog en ijl is het gebouw gebouwd
dat het een mens zo klein maakt als een mier,
zo lang als een giraffe, het is hier
dat hij zich uitrekt en zijn god aanschouwt.

De oren tuiten in de hoge wind
die aangaat in de nok van het heelal,
de ogen worden door de waterval
van overstelpend hemels licht verblind.

Omdat de mens horen en zien vergaat
als enkel dat doorschijnend glas hem scheidt
van de ontzagwekkende eeuwigheid,
de zee van God die in de vensters staat.

 

M.C. (Marco) Batenburg ( * 1972) is sinds 2013 als predikant verbonden aan de Protestantse Sint-Jansgemeente te Gouda. Daarvoor diende hij de Hervormde Gemeentes van Zalk en Veecaten (1999-2004) en Waddinxveen (2004-2013). Batenburg is voorzitter van de IZB, vereniging voor zending in Nederland en mede-auteur van de uitgave Goed gelovig. Een thematische uitleg van de Heidelbergse Catechismus voor verkondiging en onderwijs, Zoetermeer 2015. In het voorjaar van 1998 deed hij zijn leervicariaat bij Dick van de Linde.

 

 

[1] Georges Duby, De Kathedralenbouwers. Portret van de middeleeuwse maatschappij 980-1420, Amsterdam 1992, 111.

[2] Duby, 112.

[3] Duby, 117-118.

[4] Duby, 118.

[5] Alle 72 glazen in de Sint Jan hebben een nummer. Glas nummer 1 ligt bij de hoofdingang van de kerk, aan de westzijde. De glazen in het koor dragen de nummers 9 tot en met 21.

[6] Xander van Eck, Erasmus en de Crabeths, lezing gehouden op de Goudse Glazendag 2002, Gouda, 2002. De inhoud van deze paragraaf is aan hem ontleend.

[7] Marc Mulders en Gerard de Kleijn, Marc Mulders. Glazenier in dienst van Erasmus. Uitgave van Museum Gouda, 2015, 4.

[8] Mulders en de Kleijn, 6.

 

Advertentie

Jaarthemapreek (2): Wie is Jezus?

Preek in het kader van het jaarthema 2017-2018
Vooruit met de basis

Wie is Jezus?

Gelezen uit de Bijbel: Johannes 1:14-18; Lukas 4:14-21 en Filippensen 2:5-11

 

1. Intro: ‘Jezus als Heer in een plat land’ (Stefan Paas)

Gemeente van Christus,

Jezus als Heer in een plat land. Een aantal jaar geleden schreef missionair theoloog Stefan Paas een boek met deze titel. De titel was ingegeven door een bezoek dat hij bracht aan Malawi. Hij vond daar in een boekhandel een boekje met als titel Among the Wild Azungu: “temidden van de wilde blanken”. Die boektitel was een knipoog naar 19e eeuwse geschriften van westerse zendelingen, die hun belevenissen temidden van wilde volkeren beschreven. In dit boek werd vanuit Afrikaans perspectief een schets van het westen gegeven. Een schets van een buitenstaander, die best heel kritisch uitviel. Paas probeert in zijn boekje ook zo’n buitenperspectief aan te nemen. Welke ontwikkelingen vallen op in onze samenleving? Welke dingen spelen er? En vervolgens ook: wie is Jezus in deze context? Op welke manier laat Jezus in Nederland zijn licht schijnen?

Ik wil proberen die weg ook in deze preek wat af te leggen. Het thema van de preek wil ik daarmee dus toespitsen. Want preken en spreken over de vraag “Wie is Jezus?” kan je ook wat verlegen maken. Zo ervoer ik dat wel bij de voorbereiding. Het is zo’n groot thema. Er is zo onvoorstelbaar veel over de persoon van Jezus te zeggen. In deze preek wil ik er twee gezichtspunten uit halen. Jezus is Heer. En Jezus is de Christus, de Gezalfde. En vervolgens ook de stap naar wat dit in onze tijd betekent. En dan niet alleen voor onszelf. Dat natuurlijk ook. Maaar ook met het oog op de mensen om ons heen. Wie is Jezus voor hen?

Dat ik deze weg wil afleggen, heeft alles te maken met, incarnatie. Moeilijk woord voor vlees-wording. Mens-wording. We lazen het in Johannes 1. Het Woord, Christus, is vlees, mens geworden. Hij is onder de mensen komen wonen. Hij kwam heel dichtbij, toen in de tijd dat Hij rondwandelde. Hij deelde in de levens van mensen. Hij kende hun vragen, hun zonde, hun zoeken, hun pijn. En dat is vandaag niet anders. Want Christus is dezelfde. Hij is net zo goed ook mens geworden voor Nederlanders in de 21e eeuw. En ook van hen kent Hij hun vragen, hun zonde, hun zoeken, hun pijn.

De grote zendeling in India, Stanley Jones (1884–1973), vertelt het volgende:

Een van mijn vrienden stond eens met een ontwikkelde, zeer beschaafde Brahmaan te praten (priester in het Hindoeïsme), toen deze zich tot hem richtte en zei: “Ik heb niet veel op met de Christus van uw belijdenissen en uw kerken.”
Mijn vriend antwoordde rustig: “Maar hoe denkt u over de Christus die langs de Indische wegen gaat?”
De Brahmaan dacht een ogenblik na en probeerde zich Christus voor te stellen, zoals Hij zou gaan langs de wegen in India. Hij zag hem gekleed zoals een Sadhu gekleed gaat, zittend aan de kant van de weg met een schare mensen om zich heen, blinden genezend die tot hem gekomen waren, de handen leggend op het hoofd van de arme, onreine melaatsen die aan zijn voeten neerknielden; de blijde boodschap van het koninkrijk verkondigend aan het arme, verdrukte volk; hij zag hem met een gebroken hart een kale heuvel opzwoegen en sterven voor de mensheid aan een kruis langs de weg, maar overwinnend herrijzen en opnieuw wandelen langs de wegen. En plotseling keerde de Brahmaan zich tot mijn vriend en zei ernstig: “De Christus die langs de Indische wegen gaat, ja, die ik kunnen volgen en liefhebben.”

Stanley concludeert na de beschrijving van deze ontmoeting: “Waarin verschilt de Christus die langs de Indische wegen gaat van de Christus die wandelde door Galilea’s velden? In niets.”

Wat zou het betekenen als we ons Christus voorstellen wandelen door ons lage landje? Wat zou Hem opvallen? Waar zou Hij kritisch zijn? Wie zou Hij troosten? De antwoorden op deze vragen zijn voor onszelf van belang. Wij zijn tenslotte inwoners van Nederland, anno 2017. Het behoort bij de basis van ons christelijk geloof.

Maar het jaarthema heeft niet voor niets vooruit met de basis. Ik vind het nog steeds niet zo mooi Nederlands. Maar één van de betekenissen van het jaarthema lijkt me ook te zijn dat we de basisbeginselen van het geloof niet voor onszelf houden. De antwoorden op de vragen die ik net stelde over de persoon van Christus in deze tijd, zijn net zo goed ook belangrijk voor de mensen om ons heen. Je collega’s, je vrienden, je teamgenoten.
In het vierde deel van de preek zal ik hierop terugkomen. In deel twee en drie willen we eerst scheper inzoomen op wat we vanuit de Bijbel over de persoon van Jezus kunnen zeggen.

2. Jezus is Heer (kurios)
Jezus is Heer. Bewust begin ik met die belijdenis. Het is één van de meest voorkomende titels die een sleutel bieden om te ondekken wie Hij is.
In sommige boekjes over de persoon van Jezus wordt ingezet bij de vraag of Hij wel echt geleefd heeft. En ja, daar is geen twijfel over mogelijk.
In allerlei historische geschriften worden Hij genoemd. Toch ligt het geheim van de persoon van Jezus in iets anders. Allereerst zit dat natuurlijk al in zijn eigen naam. Jezus, Redder. “Hij zal zijn volk redden van hun zonden,” belooft de engel aan Jozef. En deze Jezus, die redt van de zonde, Hij is ook de Heer! Die titel werd door de eerste christenen aan Jezus gegeven. Jezus is Heer! In sommige kinderbijbels wordt gesproken over ‘de Heere Jezus’. Dan wordt Heere bijna deel van Jezus’ naam. Maar voor je het weet vergeet je dan de kracht van dat woordje Heer.

Christus als Verlosser der wereld, Goudse Glazen detail middendeel glas 51.

In de Griekse wereld werd met deze titel een meerdere aangesproken en benoemd. In onze taal zouden we zeggen dat kurios een leidinggevende of baas was. In Romeinse Rijk werd kurios ook gebruikt voor de allerhoogste baas, de keizer. Daarnaast, dat is ook heel belangrijk: in de Griekse vertaling van het OT, de Septuaginta, wordt de naam van God, Jahwe, telkens vertaald met kurios, Heer. En deze titel wordt dus op Jezus toegepast. Dat zegt bij uitstek iets over wie Jezus is. Hij wordt helemaal aan de kant van God geplaatst.

Dat inzicht dringt bij uitstek door na de opstanding. Thomas is de eerste die het belijdt. Hij spreekt Jezus aan als “Mijn Heere en mijn God.” Eerst kon hij het niet geloven. Mensen staan niet op uit de dood. Maar Thomas kan er niet meer onderuit: Jezus is de Levende! Mijn Heere en mijn God. Petrus gebruikt de titel ook op Pinksteren (Hand. 2:36): “Laat dan heel het huis van Israël zeker weten dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk deze Jezus, Die u gekruisigd hebt.” En om niet meer te noemen, Filippensen 2:9-11: Daarom heeft God Hem ook bovenmate verhoogd en heeft Hem een Naam geschonken boven alle naam, opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen elke knie van hen die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, en elke tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid van God de Vader.
Jezus is Heer. Alle macht is aan Hem.

3. Jezus is de Christus (Messias)
Het woord Christus komt van het Griekse woord chriein en betekent letterlijk ‘zalven’. Het woord Messias komt uit het Hebreeuws en dat heeft dezelfde betekenis: Gezalfde. Nu denk je in onze tijd bij zalven, zalf, gelijk aan iets wat je koopt in de apotheek of bij de drogist. Maar in de Bijbel wordt zalf of zalfolie vooral gebruikt om mensen aan te wijzen en toe te rusten voor een bepaalde taak. Zo’n zalving vormt een plechtig begin van een ambt dat iemand gaat bekleden. In onze tijd kennen we dat ook bij bepaalde beroepen. Je kunt bijvoorbeeld denken aan het afleggen van de eed door een notaris, een tweede kamerlid, een arts of een politieagent. Openbare aangelegenheden die een duidelijke markering vormen. In de Bijbel neemt dat dus de vorm aan van een zalving.

Je komt dat met name tegen in het OT. En daar gaat de Catechismus dan ook eerst te rade. Wat betekent het nu om gezalfd te worden en wie werden er gezalfd? In het OT blijkt het met name om drie groepen mensen te gaan. Profeten, priesters en koningen. In het openbaar werden ze aangesteld. Én ze ontvingen de kracht voor de taak die hen wachtte. We kwamen dat ook tegen in Lukas 4. Jezus leest in de synagoge in Nazareth voor uit Jesaja 61. “De Geest van de Heere is op Mij, omdat Hij Mij gezalfd heeft.” Dus zalven in de Bijbel is niet alleen aanstellen, maar ook toerusten. God zelf komt erin mee, door Zijn Geest.

Jezus zegt: zo is het met Mij gegaan. De doop is voor Hem een geweldig belangrijk moment. Het markeert het begin van zijn weg als Gezalfde. In alle openbaarheid wordt Jezus door Johannes gedoopt. En voor iedereen zichtbaar ontvangt Hij dan ook de Heilige Geest. Jezus’ zalving of doop met de Heilige Geest betekent ook dat de heilstijd die de profeten hadden voorzegd, is aangebroken! Heden is deze Schrift in uw oren vervuld, zegt Jezus als Hij Jesaja 61 heeft gelezen in de synagoge in Nazareth. Nu is het zover. En iedereen moet het weten: dit is de Gezalfde!

En de Catechismus werkt dat dan uit in wat wel heet: het drievoudige ambt van Christus. [Zie voor de tekst uit de HC onderaan dit document].

Profeet
Jezus de Christus is onze hoogste Profeet en Leraar, die ons de verborgen raad [en wil] van God ten aanzien van onze verlossing volkomen geopenbaard heeft. In Jezus spreekt God zich helemaal uit. In het boek Deuteronomium 18 lees je al over een profeet die komen zal. Jezus vervuld deze belofte. Hij maakt Gods heilsplan tot redding van zondaren maakt Hij bekend. Hij verkondigt het Koninkrijk van God. Ja, Jezus vertelt wat God op zijn hart heeft. Niemand heeft ooit God gezien, de eniggeboren Zoon heeft Hem ons verklaard. Jezus laat ons de Vader in zijn hart kijken. Alles wat nodig is om God te leren kennen, om verlossing te vinden, maakt Hij bekend.

Priester
Jezus de Christus is onze enige Hogepriester, die ons met het enige offer van zijn lichaam verlost en met zijn voorbede steeds voor ons pleit bij de Vader. Jezus komt als hogepriester. Een hogepriester die zelf het offer wordt. Hij verlost ons met het offer van zijn lichaam. en als een priester doet Hij voorbede. Tot op vandaag is Jezus als hogepriester voor ons in gebed.

Koning
Jezus de Christus is ook onze eeuwige Koning, die ons met zijn Woord en Geest regeert en ons in de verworven verlossing beschut en behoudt. In de evangeliën treedt juist het koninklijke vaak naar voren. Jezus die de woeste zee het zwijgen oplegt. Die met koninklijke volmacht duivelen uitdrijft. Als een Koning regeert Hij zijn kinderen. Maar Hij beschermt ze ook, als een Herder die de kudde beschermt tegen wilde dieren.

Jezus Christus: Profeet, Priester en Koning. Als u ware kennis zoekt, ga naar Christus. Hij is de Profeet die ware kennis schenkt. Die door Zijn Woorden de weg wijst. Als u een echte Verlosser zoekt, die redt van je nood en ellende, ga dan naar Christus. Want Hij is de Priester, die Zichzelf heeft opgeofferd voor onze zonden. Als je werkelijke bescherming zoekt in je zwakheid, ga dan naar Christus, de Koning, want Hij bewaart je en laat je nooit los.

4. Jezus als Heer in Nederland zendingsland
In aansluiting bij het verhaal van Stanley Jones wil ik me tenslotte voorstellen dat Jezus door Nederland anno 2017 wandelt. Hoe is Hij in ons midden zijn? Wat betekent het voor onze samenleving dat Jezus Priester is, of Koning, of Redder? Waar sluit dat aan bij levens van mensen, en ook – waar schuurt het? Het is goed om daar in het gesprek in de kringen ook over door te praten.

Ik spits het nu toe op de belijdenis ‘Jezus is Heer’. Als ik het goed zie, reageren we in Nederland allergisch als iemand anders ons iets voorschrijft. “Dat maak ik zelf wel uit.” We zijn als Nederlanders heel erg gesteld op onze vrijheid. Natuurlijk zijn er wel allerlei regels, maar die worden zoveel mogelijk samengesteld door te polderen. Denk aan onze Tweede Kamer. Zoveel hoofden, zoveel partijen. En natuurlijk worden daar ook dingen afgesproken, uiteindelijk komt er een kabinet. Maar we zien in de kabinetsformatie ook weer hoe taai dat is.

Wat zegt het voor Nederlanders dat Jezus Heer is? Dat lijkt me dus vooral heel kritisch naar ons toe. Gezagsdragers en ondergeschikten, iedereen moet Hem erkennen. Jezus is Heer. Iedereen moet voor Hem buigen. Laten we eerlijk zijn: dat is scherp. Dat ligt ons niet. Het schuurt met onze autonomie. Met onze zelfredzaamheid. Jaren geleden werd Femke Halsema geïnterviewd. Ze was bij een trouwdienst geweest, op zich was het mooi, maar ze had zich er bijzonder aan gestoord dat het bruidspaar knielde voor de dominee. Dat was natuurlijk te gek. En hoezeer ze ook uitgelegd kreeg dat dat knielen niet voor de dominee of voor de kerk was, maar voor God, het wilde er moeilijk in.

Jezus is Heer. Dat is allereerst dus heel kritisch. Maar tegelijkertijd is Jezus’ Heer-zijn van een bijzondere kwaliteit. Hij is niet zomaar een strenge baas. Het bijzondere van Jezus’ Heer zijn is dat Hij zijn gezag heeft ver-diend. Denk aan Filippensen 2. Jezus werd Heer door te dienen. Door Zichzelf te geven. En dat maakt het ook anders. Het maakt zijn gezag ook anders. Heersen en dienen komt bij Hem samen. Het lijkt me belangrijk om dat ook in onze tijd te benadrukken als het over Christus gaat. Hij kwam allereerst om ons te dienen. Om Zijn leven te geven. En hoe kostbaar is dat? Dat iemand alles voor je over heeft, tot zijn leven toe. Dat iemand zich volledig aan je overgeeft, zonder enige reserve. Dat is wat Christus heeft gedaan. En zó is Hij onze Heer. Degene die het voor het zeggen heeft over mijn leven. Zo wijst Hij ons ook de weg – om zelf ook de weg van dienstbaarheid te gaan.

Ten slotte. De kerk is de plaats waar we samenkomen om Jezus Christus te loven en te prijzen. De plaats ook om Hem steeds dieper te leren kennen. Wie is Jezus? Hij is Heer. Zoon van de Allerhoogste. Koning, Priester en Profeet. En nog zoveel meer. Lam van God. Brood des Levens. Ware wijnstok. De weg, de waarheid en het leven. Gezegend ben je als je met deze Jezus leeft. Want, zegt Johannes: wie de Zoon heeft, heeft het leven. En daar is alles mee gezegd.

Amen

 

Als achtergrond enkele vragen en antwoorden uit de Heidelberger Catechismus

Zondag 11, vraag 29: Waarom wordt de Zoon van God Jezus, dat is Zaligmaker genoemd?
Antwoord: Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost, en omdat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is.

Zondag 12, vraag 31: Waarom wordt Hij Christus, dat is Gezalfde, genoemd?
Antwoord: Omdat Hij door God de Vader aangesteld en met de Heilige Geest gezalfd is tot onze hoogste Profeet en Leraar, die ons de verborgen raad [en wil] van God ten aanzien van onze verlossing volkomen geopenbaard heeft; tot onze enige Hogepriester, die ons met het enige offer van zijn lichaam verlost en met zijn voorbede steeds voor ons pleit bij de Vader; en tot onze eeuwige Koning, die ons met zijn Woord en Geest regeert en ons in de verworven verlossing beschut en behoudt.

 

Het levende woord

Sint Jan Gouda, 8 april 2016

Uitgesproken bij de opening van de bijbeltentoonstelling
‘Het Woord Verbeeld. De Bijbel in glas en prent’
 

glasprent-expo-1080x675

In de komende maanden vormt de Sint Jan het decor van een expositie over prentbijbels. Het is een unieke combinatie: bijbelse prenten die geheel omringd worden door de Goudse Glazen.

De aanleiding voor de tentoonstelling ligt in de verschijning van de eerste gedrukte versie van het Nieuwe Testament met Latijnse en Griekse tekst, geredigeerd door Erasmus. Dat Erasmus als humanist, dat wil zeggen als taalgeleerde, zich hierop heeft toegelegd, is van grote betekenis geweest. Zijn Novum Instrumentum speelde namelijk een belangrijke rol in de vroege Reformatie. De beweging in de kerk die terug wilde naar de bron, terug naar de Schriften.

Erasmus bepleitte de toegankelijkheid van de Bijbel voor geleerde én leek. Hij stond daarmee kritisch ten opzichte van het gangbare kerkelijke standpunt dat de Bijbel alleen in de taal van de geleerden, het Latijn, beschikbaar moest blijven. Zo schrijft hij ergens:

‘Bekrompen geestelijken beweren dat er iets ongeoorloofds geschiedt, wanneer een vrouw of een schoenmaker over de Heilige Schrift spreekt. Maar ik hoor liever meisjes en vrouwen van Christus spreken dan geleerden. Let eens op degenen, die Christus zelf onder zijn gehoor heeft gehad. Was het niet het gewone volk? En waren er onder hen geen blinden, kreupelen, bedelaars, tollenaars, soldaten, hoofdmannen, arbeiders, vrouwen en kinderen? Of wil Christus dan, dat Hij niet gelezen wordt door dezelfde mensen, die Hij wel onder zijn gehoor wilde hebben? Als het aan mij lag, dan zouden de boer, de smid, de metselaar, ja zelfs de publieke vrouwen en ook de Turken de Schrift lezen’.

Dat de door Erasmus uitgegeven Griekse tekst de basis vormde van gezaghebbende vertalingen in de volkstalen, zoals de Lutherbijbel, de King James Version en de Statenvertaling zou hem dan ook deugd hebben gedaan.

Ook de prentbijbels die worden tentoongesteld wilden bijdragen aan deze toegankelijkheid. Door de illustraties werden het Woord en de christelijke leer verspreid. De functie van die beelden is tweeledig: enerzijds maken zij de inhoud van de Bijbel toegankelijker, anderzijds dienen ze als aansporing tot het lezen ervan. Omdat de Bijbel vanwege de boekdrukkunst een steeds grote bereik vond, raakte ook het grote publiek vertrouwd met de prenten die men thuis kon bekijken.

De visie van Erasmus op het toegankelijk maken van de Bijbel, stelt de expositie ook in het juiste licht. De bijbels die hier tentoongesteld worden zijn met goede reden museumstukken. Het geldt evengoed van de prachtige Goudse Glazen. De inhoud waarnaar de bijbels, de bijbelse prenten en de Goudse Glazen verwijzen, hoort echter niet in een museum. Bijbels, prenten en glazen verwijzen naar een levende werkelijkheid. Een levend woord. Niet voor niets komt in deze kerk wekelijks een christelijke gemeente samen om naar de uitleg en verkondiging van die woorden uit de Bijbel te luisteren. Jonge mensen laten zich door die woorden in beweging zetten om het geloof te belijden. Mensen putten troost uit de woorden van de psalmen die we zingen. Gemeenteleden weten zich erdoor geroepen om dagelijks Jezus te volgen.

Kortom: de inhoud van de Bijbel is een levend woord. Omdat door de woorden die eeuwenlang geleden werden opgetekend, God zich tot ons richt. Hij is de levende die onze levensweg verlicht. De dichter van Psalm 119 zei het ooit zo: “Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht op mijn pad.”

Ik hoop dat als bezoekers de zorg zien waarmee deze Bijbels zijn gemaakt… De vaardigheid waarmee deze prenten zijn getekend… De kunstzinnigheid waarmee de Goudse Glazen zijn vervaardigd… Dat ze beseffen: hier zit liefde achter. Liefde tot het levende Woord. Liefde tot God.

Ik wil afsluiten met een gedicht van Muus Jacobse.

De woorden

God sprak met Adam
Op de avondwind,
Gaf aan de woorden
Dat ze zijn te horen
Adem van de wind.

God sprak met Mozes
Op de berg Horeb,
Gaf aan de woorden
Dat ze zijn te lezen
Tekens op de steen.

God sprak met Jezus
In zijn vlees en bloed,
Gaf aan de woorden
Dat ze zijn te eten
Leven uit de dood.

Laat ons dan horen
Woorden uit de winden,
Laat ons dan lezen
Tekens van de stenen,
Laat ons dan eten
Leven uit de dood.

 

De reddende blik

Meditatie gehouden in de stille week, Sint Jan Gouda.
Lezing uit de Bijbel: Lukas 22:54-71, kern: 61-62.

 

Jezus keert zich om en kijkt Petrus aan.
Dit is een wel heel geladen moment in de lijdensgeschiedenis.
Net hiervoor heeft Petrus tot drie keer toe gezegd dat hij Jezus niet kent.
Haast terloops verloochent Petrus zijn Redder.
En dan, na de derde keer, draait Jezus zich naar Petrus toe.
Hoe zal Hij hebben gekeken?
Woedend? Hoe héb je dit kunnen doen…
Teleurgesteld? Van jou had ik anders verwacht…
Gekwetst? Jij ook al…
Of toch begripvol? Petrus, zie je het nu – Ik hád het toch al gezegd…

Vanuit dit gedeelte krijg je daar allemaal geen duidelijkheid over.
Kennelijk is vooral belangrijk dát Jezus het doet.
Jezus trekt zich niet terug in zijn lijden.
Ook op dit moment houdt Hij de Zijnen in het oog.

Kort hiervoor, een paar uur geleden nog maar, had Christus gezegd: Petrus, de satan zal proberen je te ziften als tarwe, maar Ik heb gebeden dat je geloof niet zou ophouden.
Woorden die zondag ook tegen de belijdeniscatechisanten klonken.
Dat eerste lijkt wel te kloppen.
De satan probeert Petrus op de zeef te leggen.
En hij lijkt het zomaar te winnen als Petrus Jezus verloochent.
Maar hij zit het met het tweede stukje?
“Petrus, Ik heb gebeden dat je zou blijven geloven.”
Daar blijkt hier dan toch weinig van?
Petrus valt hier toch van zijn geloof af?

Ja, zo lijkt het.
Maar Petrus is omringd door het gebed van Christus.
Ik heb voor jou gebeden, en Ik bid voor je, ook op dit moment.
Christus houdt het vol met mensen die Hem laten zitten.
Onvoorstelbaar groot: als wij ontrouw zijn, blijft Hij trouw.
Omringd door het gebed van Christus – veiliger kun je niet zijn.

Tegelijk brengt de blik van Christus Petrus ook tot inkeer.
Opeens herinnert hij zich de woorden van Christus weer.
Eer de haan kraait, zul je mij driemaal verloochenen.
En zo ziet Petrus in het zwijgende gezicht van Christus zijn eigen tekort.
Ik heb gezondigd.
Petrus sluipt weg, weg naar buiten.
En hij huilt bitter.
Tranen van spijt, van diep berouw over wat hij heeft gedaan.

Het evangelie van Christus is eerlijk.
Ontmaskerend.
Ook voor ons.
Probeer het je in te denken dat je oog in oog met Jezus staat.
Dat Hij naar je kijkt.
Je leven is voor Hem als een open boek.
Wat doet dat met je?
Maakt het je trots?
Tevreden over wat je aan Hem kunt laten zien?
Of brengt het je op de knieën?
Maakt het je klein, ootmoedig.
“Heere, ik heb gezondigd, in woorden, werken en gedachten..
Erbarme dich, ontferm U Heere!”

Ik las in de afgelopen dagen opnieuw de roman Stilte, van de Japanse schrijver Shusaku Endo.
Het gaat ook in dat boek over verloochening.
Het verhaal speelt zich af in Japan, waar in de 17e eeuw een periode van heftige christenvervolging was.
De hoofdpersoon van het boek is de missionaris pater Rodrigues.
En ook hij wordt gevangen genomen.
Er wordt druk op hem uitgeoefend om het geloof los te laten, maar lange tijd is hij standvastig.
Hij weigert het geloof te verloochenen.
Toch komt er langzaam maar zeker een wending in zijn standvastigheid.
In de eenzaamheid van zijn cel wankelt zijn vastberadenheid hoe langer hoe meer.
De climax vormt het moment dat in de gevangenis vijf christenen worden gemarteld.
Ze zullen alleen worden bevrijd als Rodrigues zijn geloof afzweert.
Een gruwelijk dilemma.

Om mensen het geloof openlijk te laten afzweren, is een houten plank gemaakt met daarop een bronzen plaatje met het gezicht van Christus.
Iemand die het geloof wil afzweren, hoeft alleen zijn voet op het gezicht van Christus zetten.

“De Man op de plank, versleten en uitgehold, doordat zo velen op hem getrapt hadden, staarde de priester met droeve blik aan. Het was net of er een traan uit zijn ogen rolde. (…)
De priester hief zijn voet op. Hij voelde een doffe, zware pijn in die voet. Het was niet louter een formaliteit. Hij zou nu trappen op wat hij als het mooiste in zijn leven had beschouwd, het allerheiligste waarin hij had geloofd. (…)
Op dat ogenblik sprake de man op de koperen plaat tegen de priester:
Trap maar. Trap maar. Ik ken de pijn in je voet het allerbeste. Trap maar. Ik ben in deze wereld geboren om door jullie vertrapt te worden. Om in jullie pijn te delen heb ik het kruis op mijn rug gedragen.”
En, zo eindigt de passage: “De ochtend brak aan toen de priester zijn voet op de plank zetten. In de verte kraaide een haan.” (blz. 205)

Christus draait zich naar je toe, ook vanavond.
Zie zijn blik vol liefde.
Hij heeft zich vrijwillig laten vertrappen.
Hij heeft de verloochening gedragen.
Alles wat ik Hem heb aangedaan draagt Hij weg aan het kruis.

De haan heeft gekraaid.
Een nieuwe dag is aangebroken.

Lof zij Christus in eeuwigheid.

Het evangelie van Lukas – een inleiding

Het jaarthema van de Sint-Jansgemeente in Gouda is in het seizoen 2015-2016: ‘Mensen rondom Jezus. Over discipelschap’. In de bijbelkringen en in diensten gaan we met name in het evangelie van Lukas op zoek naar wat we over dit thema kunnen leren. images

Tijdens een introductie-avond op het jaarthema gaf ik een korte inleiding op het Lukasevangelie, met aandacht voor enkele hoofdthema’s uit dit evangelie. Je kunt de lezing hier nalezen: Het evangelie van Lukas – een inleiding

Pleidooi voor de leerdienst

Lezing gehouden bij de presentatie van Goed gelovig. Een thematische uitleg van de Heidelbergse Catechismus voor verkondiging en onderwijsCO8rtL9W8AEQPuV

 Amersfoort, 15 september 2015

Inleiding

Oepke Noordmans vertelt ergens[1] over een vrouw in een gemeente in Friesland, waar een predikant een in een catechismuspreek enkele vragen aan de orde stelde over de zondag uit de catechismus die aan de beurt was. Deze vrouw meende uit de mond van de predikant kritiek op het leerboek uit Heidelberg te horen. Daarom stond ze op, klapte haar vouwstoeltje dicht en verliet he kerkgebouw, terwijl ze aan haar verontwaardiging uiting gaf door te zeggen – en neemt u me niet kwalijk dat ik het in het Nederlands zeg – : “Ze moeten niet aan de catechismus komen.”

Noordmans hield zijn lezing in 1910. Ruim honderd jaar later kom ik vrijwel nooit meer mensen tegen die zo enthousiast zijn over de catechismus. Zeker, ze zijn er nog. Bijvoorbeeld in de redactie van Goed Gelovig. Maar voor velen is de Catechismus dan wel een van onze belijdenisgeschriften is, maar verder niet echt een levend document.
Als redactie beseffen we heel goed in welke context we staan. Het boek dat we vandaag op tafel leggen, wordt gedragen door de overtuiging dat de gereformeerde traditie en haar belijden, zoals verwoord in de HC, een rijke spirituele inhoud heeft. Maar we gaan er niet als vanzelfsprekend vanuit dat iedereen die bijzondere inhoud ook zo zal ervaren. Een leidende vraag door het hele boek heen, is die hoe we het goud van de traditie zó verbinden met de leefwereld van de hoorders van vandaag dat zij echt leiding ontvangen in hun geloof.
In het vervolg van deze korte inleiding wil ik drie dingen zeggen. Allereerst iets over het begrip ‘lerende gemeente’, vervolgens enkele opmerkingen over de plaats van de leerdienst en als derde ook iets over het belang van beleid.

  1. Een lerende gemeente

Ons handboek staat in de lijn van de gereformeerde traditie. Deze traditie is ervan overtuigd geraakt dat de doorwerking en de vertolking van de kernpunten van de Reformatie belangrijk is, tot op vandaag. Een van de herontdekkingen van de Reformatie was dat de gemeente principieel een lerende gemeente is.

De christelijke gemeente staat wat dit leren betreft op de schouders van het oude Israël waar het onderwijs in de Thora, de overdracht van de ene generatie op de andere, een belangrijke plaats innam. De kerk dankt op dit punt veel aan de synagoge, het leerhuis bij uitstek in de dagen van Jezus en de apostelen.
Leren is één van de basisfuncties van de christelijke gemeente. Een gemeente die niet leert, verleert het om te gemeente te zijn. Van de christelijke gemeente die in Jeruzalem ontstaat na het Pinksterfeest, lezen we dat ze bleef volharden in de leer der apostelen (Hand. 2:42). Op de eerste fase van de missionaire verkondiging volgt de opbouw van de gemeente door middel van een nadere ontvouwing van de heilsboodschap. Met name de brieven van de apostelen dragen het karakter van onderwijzing in de ‘gezonde leer’ (1 Tim. 1:10.).
Een mooie samenvatting van waar het bij het leren in de context van de christelijke gemeente over gaat, vinden we in Efeze 4:20. Het gaat daar over ‘Christus leren’. En daarmee wordt direct duidelijk dat leren in de christelijke gemeente van een bijzondere aard is. Het gaat om Christus, de levende. ‘Hem leren’ wil zeggen Hem leren kennen, volgen, vertrouwen, gehoorzamen. Kortom: leren wat het betekent om in leven en sterven het eigendom van Christus te zijn, zoals dat in Zondag 1 van de HC wordt verwoord.

Voor dit leren put ons boek primair uit de Heilige Schrift als bron en norm voor ons geloof. Dr. Wim Verboom schrijft in de inleiding van Goed Gelovig:

“We willen vóór alles dat de gemeente in de leerdienst luisteroefeningen naar de Schrift verricht. Daarbij zoeken we bewust aansluiting bij de Heidelbergse Catechismus als het klassiek-gereformeerd leerboek van de gemeente. Deze vormt naar onze overtuiging voor geloof en kerk-zijn vandaag nog steeds een betrouwbare gids. Juist omdat hij voortdurend verwijst naar de Schrift. Tegelijk reikt de Schrift ook thema’s aan die in de HC zelf niet worden uitgewerkt. Daar is niets mis mee. We zijn geen slaven van de HC, maar leerlingen. We ontvangen de ruimte om te zoeken naar prioriteiten voor het geloof vandaag en ook om eigen accenten te leggen. (…) Het verlangen om te zoeken naar de relevantie van de kernen van het christelijk geloof voor vandaag, loopt als een rode draad door heel de postille heen.” (blz. 13)

  1. De plaats van de leerdienst

In de context van de christelijke gemeente wordt op veel terreinen geleerd. Binnen catechese, kringen, Alphacursussen . Maar een bijzondere schakel in de lerende gemeente wordt gevormd door de eredienst. Wanneer de christelijke gemeente op zondag samenkomt, viert zij het heil dat haar verkondigd wordt. Dit vieren is echter ook iets dat geleerd moet worden. Met de woorden van Van Ruler: de gemeente moet er in wegwijs gemaakt worden. Dat is het werk van de Heilige Geest. Vieren en leren vormen dus ook geen tegenstelling. Het vieren van het heil is het doel van de leerweg die we als gemeente in de eredienst telkens opnieuw gaan. [2]
De traditie van de tweede dienst als leerdienst stamt uit de zestiende eeuw. Ze is vervlochten met de ontdekking van de Reformatie dat ieder gemeentelid leerling van de schriften is en dat ook levenslang blijft. De afgelopen decennia is in de protestantste kerken een afname van de praktijk van de tweede dienst waar te nemen, en dus ook van de leerdienst. De vraag ligt dus voor de hand of er nog wel toekomst is voor de leerdienst. Een uitgever zou zich de vraag kunnen stellen: is er wel markt voor een boek over de leerdienst?
Je kunt het toch ook bij één zondagse dienst houden en op door-de-weekse kringen aan studieuze vorming werken, bijvoorbeeld met een leerhuis of studiekring? Ja, dat zou kunnen. Maar in de praktijk blijkt echter dat je voor zulke activiteiten maar een klein groepje mensen op de been krijgt. Ds. Wim Markus, één van de andere redactieleden, zei onlangs in een interview in de Nieuwe Koers:

“Ook al zou het lukken om midden in de week groepsgewijs te werken aan kennisoverdracht, blijft mijn sterke voorkeur uitgaan naar de setting van een eredienst, waarin leren en vieren samengaan. Het dogma gaat al zingend, lovende en aanbidden leven in je ziel. Zo ‘werkt’ de liturgie en dat vind ik te waardevol om prijs te geven.”[3]

In Goed Gelovig worden handvatten aangereikt om de kwaliteit van de leerdienst te verbeteren. Het is een uitdaging om de middagdienst zó vorm te geven, dat mensen gaan beseffen: als ik daar niet ben, mis ik iets.
Het is duidelijk dat het houden van leerdiensten in onze tijd niet vanzelf spreekt. Tegelijkertijd was het voor mij als predikant in Gouda bijzonder om tijdens de voorbereiding van deze lezing een verre voorganger op het spoor te komen: Herman Herbertsz. Aan het einde van de 16e eeuw was hij predikant in Gouda, en zijn naam is dan ook te vinden op één van de predikantenborden in de Goudse Sint Jan. Deze naam van deze predikant is vooral bekend geworden omdat hij stelselmatig weigerde gehoor te geven aan de landelijk ingevoerde verplichting om catechismuspreken te houden. Hij was niet de enige trouwens: eindeloos is de reeks van klachten over de nalatigheid om de Catechismusdienst op zondagmiddag te houden.
De tijd van zulke verplichtingen vanuit de synode is voorbij. Het boek dat we vandaag neerleggen is geen dictaat. Maar in deze publicatie klopt een hart voor het goed recht, ja voor de rijkdom van de leerdienst. Het is onze hoop dat wie met dit boek aan het werk gaat, geholpen wordt om oude en nieuwe schatten op te delven.

  1. Beleid

Goed Gelovig is een pleidooi voor de leerdienst. Het lijkt me daarbij belangrijk dat de plaats van de leerdienst in de gemeente niet afhankelijk is van de predikant. Het kan dan zomaar zo zijn, dat een kerkenraad zegt: “Toen dominee A er was, waren en ‘s middags leerdiensten, toen dominee B er was, waren ze er niet en nu dominee C is gekomen zijn we weer begonnen.”
Wat zou het goed zijn wanneer kerkenraden, samen met de predikant, nadenken over een integrale visie op leren ontwikkelen. Hoe hangen de verschillende leeractiviteiten met elkaar samen: kindercatechese, tienercatechese, clubs, bijbelkringen, erediensten. Zijn het losstaande onderdelen, of worden ze gedragen door een gezamenlijke visie op leren? En zou het ook mogelijk zijn om als gemeente echt samen te leren? Intergeneratief. Oud en jong.
Deze integrale visie op het leren van de gemeente is naar mijn idee niet alleen belangrijk voor gemeentes waar op zondag twee diensten zijn. Ook waar op zondag één dienst wordt gehouden, is bezinning op de lerende gemeente belangrijk. Is het misschien mogelijk om met gebruikmaking van dit boek een themakring op te starten? Of lenen sommige thema’s zich ook voor behandeling in de morgendiensten. En, last but not least, waarom zou een gemeente het niet gewoon eens proberen, om af en toe een middagdienst met een eigen karakter te organiseren?
Ik moest denken aan de post die prof. Gijsbert van den Brink, ook één van de scribenten, op 27 april op Facebook plaatste.

“Gisteravond voorgegaan in de kleine hervormde gemeente van Kortenhoef, die daarmee voor het eerst sinds een jaar of 40 weer een avonddienst beleefde. Nadat ik er begin dit jaar een keer ’s morgens voorgegaan was, vroeg men of ik later dit jaar nog eens terug kon komen. Ik bekeek toen m’n agenda en zag dat ik alleen nog wat zondagavonden beschikbaar had. Maar dan hoefde het niet, dan hadden ze geen diensten… Een paar dagen later kreeg ik echter een email van de scriba. Ze hadden het er nog eens over gehad met elkaar, en of ik dan toch maar een keer op een zondagavond naar keuze wilde komen, dan belegden ze gewoon een extra dienst. Nu, gister was het zover. Ze hadden ook de buurgemeente ’s Graveland uitgenodigd (die ook geen avonddiensten meer kent), en al met al waren we met meer dan 40 mensen. Ik heb heerlijk ouderwets uit de Heidelbergse Catechismus gepreekt, gewoon zondag 1… Ze vonden het allemaal mooi geloof ik, en ik vond het in elk geval een prachtig tegendraads en tegencultureel gebeuren: een gemeente die nu eens geen kerkdiensten afschaft vanwege tanende belangstelling maar ondanks haar kleine omvang gewoon maar weer eens voorzichtig aan avonddiensten begint!”

Waarvan acte.

[1] P. Noordmans, Verzamelde werken, deel I, Kampen 1978, 111.

[2] Jos de Kock, Wim Verboom e.a., Altijd leerling, Zoetermeer 2012, 280.

[3] De nieuwe Koers, september 2015, 43.

Verschijning van ‘Goed Gelovig’

Omslag Goed gelovig compleet (2)

Het is zover! Vanmiddag is ‘Goed gelovig’ naar de drukker gegaan. Het is een kloek (leuk om dat woord eens te kunnen gebruiken) boek van 736 bladzijden geworden. In de afgelopen drie jaar hebben we er met een kleine redactie, geholpen door heel wat medewerkers, hard aan gewerkt.

De volledige titel is ‘Goed gelovig. Een thematische uitleg van de Heidelbergse Catechismus voor verkondiging en onderwijs’. Het gaat om een handboek dat predikanten helpt bij de voorbereiding van leerdiensten, maar het boek is ook te gebruiken door gemeenteleden die betrokken zijn bij catechese en jongerenwerk. En je kunt het natuurlijk ook gewoon lezen uit persoonlijke interesse. Hoofdthema’s die behandeld worden zijn bijvoorbeeld:

– Houvast vinden
– Wie ben ik?
– Gods verlossingsplan
– Is God er wel?
– Hoe het begon
– Gods goedheid en het lijden
– God de Zoon en onze redding
– Levenskunst
– De Heilige Geest en onze geest

Deze hoofdthema’s (in totaal 17) worden weer uitgewerkt in deelthema’s. Bij het thema ‘Gods goedheid en het lijden’ zijn dat bijvoorbeeld:
* De eeuwige Vader ook mijn Vader
* Zijn vaderhanden
* Hoe almachtig?
* Bidden helpt… of niet?
* Alles doen medewerken ten goede

Op 15 september wordt het boek gepresenteerd tijdens een studiemiddag in de Bergkerk te Amersfoort,die gratis toegankelijk is. Meer informatie via deze link.

Onder vreemden

Onder vreemdeniboih-zonsopgang

Het speelt het liefste ver weg op het strand,
het kind dat nooit zijn eigen vader ziet,
die overzee is in dat andere land.

Het woont bij vreemden en het went er niet.
Zij fluisteren erover met elkaar.
Heimwee huist in zijn kleren en zijn haar.

En altijd denkt het dat hij komen zal:
vandaag niet meer; maar morgen, onverwacht –
en droomt van hem en roept hem in de nacht.

Ik wacht u, Vader van de overwal.

Het kind dat in dit gedicht van Ida Gerhardt wordt opgevoerd, woont bij vreemden. Vader is ergens anders, het kind kon niet mee. En zeker, het kind wordt goed verzorgd, maar het kan niet wennen. Het voelt zich niet thuis en zondert zich af. Op een aangrijpende manier tekent Gerhardt het heimwee. Dag en nacht, tot in zijn dromen toe, verlangt het kind naar vader. Het slotvers staat helemaal alleen. Het onderwerp verandert dan ook: van het kind springt het opeens over naar “ik”. En vader krijgt een hoofdletter.

Ida Gerhardt was goed bekend met de psalmen. Samen met Marie van der Zeyde heeft ze een prachtige vertaling van het Psalmenboek gemaakt. Daarom moest ik bij dit gedicht denken aan die woorden uit Psalm 119: “Ik ben een vreemdeling op aarde.” De notie dat christenen vreemdelingen zijn, kom je ook in het Nieuwe Testament voortdurend tegen. Het is een belangrijk thema in de eerste Petrusbrief, en de Hebreeënschrijver typeert de gelovigen in de tijd van het oude verbond als vreemdelingen en bijwoners, die een vaderland zochten. (Hebr. 11:13,14).

Bij het nadenken over dit gedicht en over de teksten in de Bijbel over vreemdelingschap, vroeg ik me af in hoeverre dit thema ook in mijn eigen leven een rol speelt. Bij vreemdelingen denk ik aan mensen die door oorlogsgeweld alles moesten achterlaten. Mensen die hunkeren naar het moment dat het vrede is en ze kunnen terugkeren naar huis.  Wij, vreemdelingen? Mensen die ergens anders thuis zijn? En die verlangen naar het moment van de hereniging?

Vreemdelingschap wordt in het Nieuwe Testament nauw verbonden met de doop. Door de doop hebben we het oude leven achter ons gelaten. We zijn verbonden met Christus en delen daarom nu al in het nieuwe leven. “We zijn wedergeboren tot een levende hoop.” (1 Petrus 1:3). Ons leven is voorgoed verbonden met Christus, voor wie zelf in deze wereld geen plaats was. Die zelfs geen plaats had om zijn hoofd neer te leggen die uiteindelijk werd teruggedrongen op een kruis. Ons leven is voorgoed verbonden met Christus, die is opgestaan uit het graf. En die ons belooft dat we eenmaal zijn mogen waar Hij is.

We zijn vreemdelingen. Door de verkondiging van Jezus Christus wordt het ons te binnen gebracht. Hij zegt: “Wees niet gearriveerd, want je bent op doorreis. Laat je het heimwee niet ontnemen.”

“Ons burgerschap is in de hemelen, waaruit wij de Redder verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus.” (Fil. 3:20)

 

(Meditatie voor het Protestants Kerknieuws Gouda, nummer 8, 24 april 2015)

Geloven.nu – zo zou het kunnen

In een nutshell uitleggen waar het christelijk geloof over gaat. Maarten Wisse begint zijn boek met de ervaring hoe lastigvwBOzozoujekunnengeloven0713HR dat is. Deze ervaring vormt gelijk ook de opstap om uit te leggen waarom hij het boek Zo zou je kunnen geloven schreef. Doordenkend zit het probleem van het uitleggen echter niet zozeer in de tijd die men ervoor krijgt – een half uur zou het niet echt makkelijker maken – maar vooral in de betekenis van het geloof voor de gelovige. Het boek “Zo zou je kunnen geloven” is dan ook bedoeld om te onderzoeken welke betekenis christelijk geloof heeft, of zou kunnen hebben.

Dat woord ‘betekenen’ is belangrijk – het vormt de rode draad van dit boek. Wisse onderzoekt om te beginnen hoe in verschillende tradities is gepoogd om betekenis te geven aan het christelijk geloof. En hoe in diezelfde tradities vervolgens ook betekenisverlies optreedt. Het is vooral een onderzoek naar protestantse tradities – zoals hij zelf meteen toegeeft – maar die houdt hij dan ook stevig tegen het licht. Achtereenvolgens komen aan bod: traditioneel christendom, gemoderniseerd christendom, evangelicaal christendom en buitenkerkelijk christendom. Voor de manier waarop die tradities betekenis geven aan het christelijk geloof, zocht Wisse vier liedteksten, die wat hem betreft die betekenis goed samenvatten. Achtereenvolgens zijn dat: God enkel licht (Hervormde Bundel 1938), Omdat hij niet ver wou zijn (Oosterhuis, Liedboek voor de kerken), Heer ik kom tot U (Evangelische Liedbundel) en een medley van vier liederen van Marco Borsato (De bestemming/Was mij/Als rennen geen zin meer heeft/Droom, durf, doe en deel).

Aan de hand van deze liederen maakt Wisse zichtbaar wat de sterke betekenisgevende aspecten zijn van die verschillende tradities, maar ook waar in de loop van de tijd betekenisverlies optreedt. Het betekenisverlies is bij alle vier groter dan de (aanvankelijke) betekeniswinst. Het traditionele christendom weet met moeite te overleven en vast te houden, maar trekt nauwelijks moderne mensen aan. Gemoderniseerd christendom vervlakt tot ethiek, en mist op den duur zijn godsdienstige urgentie. Evangelicaal christendom mist de profetische traditie van het Oude Testament, die zich verzette tegen een magisch wereldbeeld en heeft vaak een al te optimistische kijk op geloven en een zwak zondebesef. Buitenkerkelijk christendom is vrijblijvend, vaag en laat de mens in de steek in de omgang met het kwaad.

In een tussenhoofdstuk maakt Wisse de balans op. Omdat de vier besproken vormen van christendom allen lijden aan betekenisverlies, is de auteur tot de overtuiging gekomen dat “een nieuw format nodig is, een nieuw raamwerk vanwaaruit ik mijn geloof probeer te begrijpen.” (93) Hier wordt ook duidelijk welke betekenis de titel heeft: “Mijn bedoeling is om voor mijn eigen geloof een manier te vinden om het bondiger te begrijpen, behalve te begrijpen ook daardoor krachtiger te beleven en er daardoor beter over te kunnen vertellen.” (94) Wisse bedoelt die manier niet als de enige ware – het is de manier waarop hij persoonlijk, in deze tijd, de betekenis van het christelijk geloof doordenkt. Voor de auteur lichtte de betekenis van geloof op in een paasnachtviering. In deze dienst, waar in de vroege kerk de nieuwe gelovigen werden gedoopt en zij voor het eerst avondmaal vierden, vindt Wisse alle elementen waarmee wat hem betreft kan worden uitgelegd wat er gebeurt als je christen wordt.

De daaropvolgende hoofdstukken, die het tweede hoofddeel vormen, besteedt Wisse aan het expliciteren van wat hij in de paasnacht heeft ervaren. Dit doet hij aan de hand van de onwerpen: bekering tot gerechtigheid, doop, kerk als gemeenschap en avondmaal. Het slothoofdstuk is in zekere zin een testcase: het is gewijd aan de vraag hoe je geloof geloofwaardig doorgeeft aan kinderen.

Een vraag aan Wisse betreft zijn negatieve spreken over de kerk en de ambten. Hij minimaliseert het belang van organisatie, vormen en ambten en wijst vooral op blokkades die zij kunnen opwerpen om kerk te zijn. Dat zal waar zijn, maar zonder deugdelijke leiding zal het ook niet gaan. Het is zelfs de vraag of er iets van het christendom overblijft wanneer de ambten wegvallen.

Het boek is met een bewonderenswaardige helderheid geschreven en Wisse doet een poging om werkelijk het gesprek te zoeken met buitenkerkelijke zinzoekers. Toch is het de vraag of dit boek bij hen niet teveel kennis veronderstelt en of het hen werkelijk zal helpen. Misschien is het vooral een binnen-kerkelijk boek. Het eerste deel van het boek werkt als een goede spiegel voor de (on-)volkomenheden van de kerkelijke stromingen. Het hoofdstuk over buitenkerkelijke gelovigen is behulpzaam om de cultuur te verstaan in haar zoeken naar zingeving. De manier waarop Wisse in het tweede deel van boek belangrijke geloofsinhouden betekenis geeft, biedt ook een goede aanzet om de betekenis van het geloof in de eigen context opnieuw te doordenken en te communiceren.

Naar aanleiding van Maarten Wisse, Zo zou je kunnen geloven, Franeker 2013. Op de website van Wisse zijn veel meer recensies te vinden.